In Nederland zijn verschillende organisaties actief met de training van reddingshonden. Een globale grove verdeling is te maken in inzethonden en honden die officiële examens doen. Er zijn weinig organisaties die zich met beiden disciplines bezighouden. RHG 'Laot Kieke' is er een van.
Een deel van de honden die examen doen, traint volgens de richtlijnen van de NRHB (Nederlandse Reddingshondenbond), een door de Raad van Beheer erkende vereniging. In Nederland zijn momenteel 9 verenigingen hierbij aangesloten. Toetsing van de training is mogelijk middels een examen of een (internationale) wedstrijd. Het examenreglement is internationaal erkend. (IRO-R). De meest voorkomende examens zijn te verdelen in puin (RH-P)-, vlakte (RH-V)- en/of speurexamen (RH-Sp). Meestal kent een examen 2 niveaus (A en B). Vlakte, speuren en puin worden het meeste beoefend in Nederland.
Een ander deel van deze categorie traint via de KNPV (Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging) het zoekhondenprogramma.
Ook de inzethonden kennen verschillende organisaties, elk met hun eigen eisen. Een deel heeft een samenwerkingsverband, weer anderen blijven autonoom. Het gemeenschappelijke doel om zo snel mogelijk een vermist persoon terug te vinden, wordt door allen nagestreefd. Helaas is er nog steeds geen samenwerking tussen alle Nederlandse inzethonden tot stand gekomen.
Voor de praktijk wordt op locatie vaak met meerdere honden tegelijkertijd gezocht. Een ruime ervaring en niveau is nodig om te komen tot een inzetbare hond.
Naast het neusgebruik mag van een reddingshond een basis gehoorzaamheid verwacht worden. De reddingshondengeleiders die in wedstrijdverband trainen verwachten meer van hun hond en dit wordt als apart trainingsprogramma aangeboden en beoefend.
Onze vereniging is aangesloten bij de Nederlandse Reddingshondenbond (NRHB).
Elk IRO-R examen (reddingshondenexamen) is grofweg te verdelen in 2 onderdelen:
- het zoekwerk (afd A), met maximaal 200 punten en
- de gehoorzaamheid en hindernisparcours (afd B), met maximaal 100 punten.
Alle bijzonderheden kunt u vinden in het examenreglement voor reddingshonden.
De nadruk bij onze vereniging ligt bij het vlakterevieren en het mantrailen.
Het zoeken naar vermiste personen (door een hond) in een moeilijk begaanbaar of onoverzichtelijk gebied heet vlakterevieren. Het kunnen bossen, heide of gebouwen zijn. De hond moet alle zittende of liggende personen duidelijk maken aan de geleider. Staande en lopende personen moeten genegeerd worden, omdat van deze personen wordt verwacht dat ze zich op eigen gelegenheid in veiligheid kunnen brengen.
Tijdens de training worden veel (praktijk) situaties nagebootst. De personen kunnen bijvoorbeeld in een boom zitten, onder een berg takken liggen, ingerold in een camouflagenet zijn of zich in een gebouw bevinden.
Het vlakterevieren bestaat eigenlijk uit 2 aparte onderdelen, namelijk het opzoeken van en slachtoffer (het revieren) en het daarna aan de eigenaar duidelijk maken dat hij iemand gevonden heeft (het verwijzen). Dit laatste kan hij op verschillende manieren doen.
dit is een manier van verwijzen die heel betrouwbaar is, vooral voor honden die graag iets in de bek hebben. Bij bringselen krijgt de hond tijdens het zoeken een halsband met soort handvat(noors bringsel) of een gevuld leren kokertje aan de halsband gehangen (het bringsel). Als de hond het slachtoffer heeft gevonden pakt hij het bringsel in zijn bek en gaat zo snel mogelijk terug naar de geleider. Deze neemt het bringsel af, waarna de hond via de kortste weg de geleider terugbrengt naar het slachtoffer.
Als de hond een slachtoffer heeft gevonden moet hij bij het slachtoffer blijven en aanhoudend blijven blaffen totdat de geleider de hond en slachtoffer gevonden heeft. Bij harde wind en grote afstand kan lokalisatie van de blaffende hond een probleem zijn. Bij een langdurige zoekaktie kan conditie een struikelblok zijn.
Als de hond een slachtoffer heeft gevonden, gaat hij terug naar de geleider en maakt met een voor deze hond specifiek en consequent gedrag aan de geleider duidelijk dat hij iemand gevonden heeft. Ook bij deze verwijzingsvorm brengt de hond via de kortste weg de geleider terug naar het slachtoffer.
Revieren houdt in dat de hond systematisch een terrein afzoekt. Hier komt een stuk zelfstandigheid van de hond om te hoek kijken. Maar ook teamwerk met zijn geleider. Het is uiteindelijk de bedoeling dat de hond voor een groot deel zelfstandig zoekt. Als de geleider ziet dat een bepaald gebied nog niet goed is afgezocht dan dirigeert hij zijn hond alsnog in die richting. Belangrijk is dat de hond in contact blijft met de geleider; alleen op ‘jacht’ gaan is uit den boze. Ervaring van het team speelt in het zoekwerk een grote rol.
Het zoeken naar een vermiste persoon door middel van een geurspoor dat ontstaat uit de voetstappen van de persoon in combinatie met de grond/bodem heet speuren. Hierbij volgt de hond met zijn neus het voetspoor (geurspoor) van een persoon (spoorlegger). Op dat spoor liggen eventueel gebruiksvoorwerpen die hij moet verwijzen. De moeilijkheid van een spoor wordt bepaald door de lengte van het spoor, het aantal hoeken en voorwerpen, de moeilijkheid van de gebieden waarin het spoor gelegd is, het aantal verleidingssporen en de duur dat het spoor al ligt. Aan het einde van elk spoor ligt een slachtoffer dat eveneens verwezen moet worden.
De hond heeft meestal een tuig om en aan dit tuig zit een lijn van 10 meter die de geleider blijft vasthouden. Sommige teams speuren zonder lijn, maar ook hier mag de afstand hond-geleider niet groter zijn dan 10 meter.
Ook bij het speuren moet de hond de gevonden (gebruiks)voorwerpen verwijzen. Dit kan door middel van oppakken en apporteren, of door bij het voorwerp te gaan liggen, zitten of staan.
De sporen worden meestal gelegd in zeer wisselend terrein: bos, heide, grasland, zandpaden en akkers. Vaak is het een combinatie van verschillende terrein soorten, die typerend voor de reddingshondensport Het gaat er vooral om dat een hond problemen zelfstandig op kan lossen. Hij heeft die goede neus en hij moet ons vertellen hoe iemand gelopen is en waar we zijn moeten.
Het slachtoffer op het einde van het spoor wordt blaffend of leeg verwezen of door te bringselen. Bij het speuren voor Speuren A (RH-Sp-A) is het spoor minimaal 1½ uur oud en heeft een lengte van minstens 1000 pas. Verder zijn er terreinwisselingen, 4 hoeken en op het spoor liggen 5 gebruiksvoorwerpen. De afstand tussen hond en geleider blijft 10 meter. Als de hond verder dan 10 meter van het spoor afwijkt, zakt de combinatie. Op het einde bevindt zich een slachtoffer dat verwezen moet worden. Gestart wordt vanuit een vak (20 x 20 meter) met een identificatievoorwerp.
Uiteraard zijn de eisen voor speuren B (RH-Sp-B) aanzienlijk zwaarder dan voor A. Het spoor is minimaal 2000 pas,3 uur oud, verschillende terreinwisselingen, 8 gebruiksvoorwerpen en 8 hoeken. Gestart wordt vanuit een vak van 30 x 30 meter waar een ID inligt.
Speurconditie moet door de hond opgebouwd worden en is niet te vergelijken met de lichamelijke conditie. Speuren/mantrailen is mentaal heel inspannend voor de hond en moet zeker niet onderschat worden.
Als de hond een UV-diploma op zak heeft wil dat niet zeggen dat hij makkelijk een spoor van 2 km uit kan lopen dat 3 uur oud is.
Het is bekend bij warm weer dat de lichaamstemperatuur op kan lopen tot 40°.
De honden moeten op zoek gaan naar mensen in ingestorte gebouwen en in puinhopen. Ze moeten zich behendig over het puin kunnen begeven en niet terug deinzen voor donkere kelders en steile trappen. Als de hond een slachtoffer gevonden heeft, moet hij zo duidelijk mogelijk aan de geleider tonen waar het slachtoffer zich bevindt. Dit doet hij door te blaffen en te krabben op de plek waar hij de meeste geur ruikt van het slachtoffer. Op die manier weten reddingswerkers op welke plek ze voorzichtig kunnen gaan graven. Als een slachtoffer onder verschillende lagen puin bedolven ligt, zal de hond na het verwijderen van een laag puin weer aan moeten tonen waar hij het slachtoffer het sterkste ruikt. Net zolang tot dat het slachtoffer geborgen is. Door training kan de hond geleerd worden om een gebied systematisch af te zoeken maar als geleider heb je ook de taak om overzicht te houden over het af te zoeken gebied en zo nodig kun je de hond aanwijzingen geven waar hij nog moet zoeken.
Het grote verschil tussen een werkelijke inzet en een examen of wedstrijd is dat men op een inzet niet weet welke gevaren er op de loer liggen en moet de hond goed in de gaten gehouden worden om te voorkomen dat hij in een situatie komt die gevaar voor hem oplevert.
De moeilijkheid van een examen of wedstrijd (RH-P-A of RH-P-B) wordt bepaald door de grootte van het gebied, het aantal te vinden slachtoffers, de tijd die je krijgt om het gebied af te zoeken en de zwaarte van het gebied.
Het zoekwerk trainen we op wisselende locaties. Het voordeel hiervan is dat zowel de geleiders als de honden gewend worden en zijn aan veranderlijke omstandigheden
De volgorde van de oefeningen wordt door loting bepaald. Om te slagen moet men minimaal 70/100 punten behalen. Afdeling B bestaat uit de volgende onderdelen:
Het loopschema is vergelijkbaar met andere IPO-programma’s. Het bestaat uit onder andere uit 10-15 versnelde en 10-15 langzame passen, twee keertwendingen, twee rechter- en twee linkerwendingen en één maal halthouden. Vervolgens met de hond losvolgend tegen de wijzers van de klok in dicht langs een groep lopende mensen, waarbij twee personen elk een hond bij zich hebben. Daarna loopt de geleider de figuur 'acht' door de groep. In de groep wordt één keer halt gehouden. Tijdens dit onderdeel wordt twee keer geschoten
Nadat de hond 10-15 pas heeft gevolgd moet deze direct na één commando snel gaan zitten zonder dat de geleider omkijkt of inwerkt. Na 40 pas draait de geleider zich om. Op teken van de keurmeester mag de geleider de hond voorroepen. Als de hond halverwege is, moet hij op één commando direct gaan liggen. Vervolgens op commando gaan staan. Op teken van de keurmeester mag de geleider zijn hond roepen en aan de voet brengen.
De geleider gooit een gebruiksvoorwerp minimaal 10 meter weg. De hond moet dit voorwerp op het teken van de geleider ophalen en dit voor de geleider zittend aanbieden. Daarna het voorwerp op het teken van de geleider afgeven en daarna op commando aan de voet gaan zitten.
Vanuit de basispositie moet de hond op commando van de geleider op de brug springen en op commando blijven zitten, staan of liggen. Op teken van de keurmeester gaat de geleider naar zijn hond en gaat met de hond verder tot aan het einde van de brug. Daarna springt de hond van de brug en neemt op commando weer de basispositie in.
Op commando moet de hond zelfstandig over de ladder lopen. Zodra de hond er met 4 poten opstaat mag de geleider naast de ladder of achter de hond meelopen. Aan het einde gekomen tilt de geleider zijn hond van de ladder waarna hij weer de basispositie moet innemen.
Op commando loopt de hond door de tunnel. Nadat hij deze heeft verlaten moet hij op commando blijven liggen, staan of zitten. Daarna gaat de geleider weer naast zijn hond staan en brengt hem in basispositie.
De geleider stuurt de hond eerst naar b.v. een pion die op ongeveer 20 meter afstand staat. Vanaf dat punt stuurt de geleider zijn hond naar 3 verschillende toestellen (tafels, pellets, tonnen) sturen die ongeveer 40 meter van elkaar af staan. Vervolgens moet de geleider zijn hond voorroepen en hem daarna aan de voet brengen.
De hond wordt door de geleider opgetild, 10 meter gedragen en overgegeven aan een andere persoon, die er op zijn beurt weer 10 meter mee wegloopt en de hond daarna op de grond zet. Hij moet dit rustig toestaan. Tot slot wordt de hond geroepen en moet hij direct de basispositie innemen.
De hond wordt meestal aan de zijkant van het veld afgelegd en de geleider verwijderd zich minimaal 40 meter van de hond en blijft in zicht van zijn hond staan. Tijdens dit afliggen loopt een andere persoon zijn appèl. Deze combinatie zorgt voor afleiding bij de afliggende hond.
De beoordeling van de getoonde prestaties gebeurt in kwalificaties en punten. Bij elke kwalificatie behoren een minimaal aantal punten. Het oordeel varieert van uitmuntend (meer dan 95% van het puntenaantal), zeer goed (90-95%), goed (80-89%) en voldoende (70-79%) naar een onvoldoende (36-69%) of slecht (0-35%).Dit afhankelijk van het aantal punten.
Een hond slaagt voor het IPO-R examen als hij voor elk onderdeel apart minimaal 70% van het totaal aantal punten behaald. Dit examen wordt zowel nationaal door de Raad van Beheer en de Commissie Werkhonden erkend, maar geniet ook internationale erkenning. Om examen te kunnen doen is vanaf 2012 een VZH-diploma vereist.
De gehoorzaamheid en het hindernisparcours worden, indien voldoende animo, beoefend op de dinsdagavond. U vindt ons appèlveld op het terrein van het VDH Kringgroep Midden Limburg, Maalbroek 203 te Roermond. GPS coördinaten: N: 51 12.310-O: 6 01.663
Secr: Mw. T. Manders-Vanlier
Tel: 0031475571479 / 0031611172587
Email: info@laotkieke.nl